De Raad van State heeft op 4 december een uitspraak gedaan over de dwangsom die de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan een recyclebedrijf in Lelystad (PVC Recycling) heeft opgelegd voor het overbrengen van containers met PVC-afval naar India, Algerije en Guatemala. Volgens de staatssecretaris overtreedt het bedrijf hiermee de Wet milieubeheer en de Europese verordening EVOA. Op de foto de gevel van het monumentale gebouw van de Raad van State in Den Haag.
Na controle van de containers is de staatssecretaris tot de conclusie gekomen dat hij over onvoldoende informatie beschikte om te kunnen beoordelen of de containers wel of geen afval bevatten. Bij gebrek aan informatie heeft hij de inhoud daarom als afval gekwalificeerd en zijn de containers tegengehouden. Het recyclebedrijf is het er niet mee eens dat de door haar vervaardigde stoffen als afval zijn aangemerkt en is tegen de dwangsom in beroep gekomen bij de Afdeling bestuursrechtspraak.
Volgens het bedrijf heeft het wel voldoende informatie overgelegd waaruit blijkt dat de stoffen de zogenoemde ‘einde-afvalstatus’ hebben bereikt. Dat betekent dat gecontroleerd is wat er in het derde land met de stof gaat gebeuren en of dit op een ecologisch verantwoorde manier wordt verwerkt of nuttig wordt toegepast. Zie ook de uitspraak met zaaknummer 202400824/1 die de Afdeling bestuursrechtspraak eveneens op 4 december 2024 openbaar maakt. Die uitspraak gaat over de dwangsom die het recyclebedrijf om dezelfde reden kreeg opgelegd, maar dan voor het overbrengen van een container naar Maleisië. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft beide zaken op 20 augustus 2024 op zitting behandeld.
Ter verduidelijking de definitie van ‘afvalstoffen die geen afval meer zijn’ zoals die door de Staatssecretaris en de Raad van State is gehanteerd:
Stoffen die bij een bedrijf binnenkomen met de status ‘afval’, kunnen deze ook weer kwijtraken. In artikel 6, eerste lid, van de Kaderrichtlijn afvalstoffen staan de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om te kunnen bepalen of een stof de status einde-afval krijgt. Dit artikel is geïmplementeerd in artikel 1.1, achtste lid, van de Wm.
4.1. Artikel 1.1, achtste lid, van de Wm luidt als volgt:
“Afvalstoffen die een behandeling van recycling of andere nuttige toepassing hebben ondergaan, worden niet langer als afvalstoffen beschouwd, indien zij voldoen aan de volgende voorwaarden:
a) de stoffen, mengsels of voorwerpen zijn bestemd om te worden gebruikt voor specifieke doelen;
b) er is een markt voor of vraag naar de stoffen, mengsels of voorwerpen;
c) de stoffen, mengsels of voorwerpen voldoen aan de technische voorschriften voor de specifieke doelen en aan de voor producten geldende wetgeving en normen; en
d) het gebruik van de stoffen, mengsels of voorwerpen heeft over het geheel genomen geen ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid.
Om te kunnen beoordelen of voldaan is aan voorwaarde a) van artikel 1.1, achtste lid, van de Wm, dus of een stof bestemd is om te worden gebruikt voor een specifiek doel, is informatie nodig over het beoogde gebruik. PVC Recycling merkt terecht op dat dit niet inhoudt dat een stof pas de einde-afvalstatus kan bereiken na voltooiing van de beoogde toepassing, maar dat doet er niet aan af dat ook in een eerder stadium al duidelijkheid moet worden verschaft over de uiteindelijke toepassing van de stof. Dit kan bijvoorbeeld door informatie te verschaffen over de uiteindelijke producten die van de stof gemaakt zullen worden of door op andere wijze aan te tonen dat de vervaardigde stoffen voor specifieke doelen zoals bedoeld in artikel 1.1, achtste lid onder a van de Wm gebruikt zullen worden.
Inmiddels is PVC Recycling failliet verklaard, maar er zijn partijen die naar verluid het bedrijf willen doorstarten. Want deze uitspraak sluit niet uit dat wanneer er aan de vereiste informatieplicht over de bestemming en het hergebruik van het ‘afval’ wordt voldaan het exporteren niet mogelijk zou zijn. De uitspraak laat hier juist ruimte voor over. De volledige uitspraak en toelichting staan hier:
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@147113/202307158-1-r4/